Hobo

Over de hobo

Hoewel rietinstrumenten, zoals de Arabische zurna en Europese schalmei, een lange geschiedenis hebben, begint de geschiedenis van de hobo zoals we die tegenwoordig kennen in het midden van de zeventiende eeuw. Het instrument ontstond vanuit het Franse hof. Het woord stamt dan ook af van een Frans woord: ‘hautbois’, oftewel ‘hoog hout’. De hobo wordt met een dubbelriet aangeblazen, waardoor de rietbladen gaan trillen en er geluidsgolven ontstaan in de conische buis. In 1991 vergeleek de toneelschrijver Tony Kushner het geluid van de hobo met dat van een eend, “als de eend een zangvogel zou zijn”. Componist Sergej Prokofjev was al eerder tot die conclusie gekomen: hij zette 55 jaar daarvoor een hobo in om het karakter van een eend te vertolken in zijn geliefde symfonische sprookje Peter en de wolf. Tot de negentiende eeuw werden hobo’s gebruikt bij militaire parades en optredens in operazalen, kerken en salons. Maar toen veranderde het mechaniek van het instrument. Zo kwamen er verzilverde kleppen langs de buis. Dat had ook weer gevolgen voor het geluid. De lyrische toon die de moderne hobo kenmerkt is in volle glorie te horen in Hector Berlioz’ Roméo et Juliette, het langzame deel van Johannes Brahms’ Vioolconcert, Tsjaikovski’s Zwanenmeer en het orkestrale arrangement van Ravels Le tombeau de Couperin. Als meeslepend solo-instrument is de hobo te horen in onder meer Mozarts Hoboconcert en Richard Strauss’ hemelse Hoboconcert in de neoklassieke stijl.