Viola da gamba
Over de viola da gamba
Het populairste snaarinstrument van de renaissance en de vroege barok, de gamba, had diverse handige maten. De kleinere instrumenten met de hogere noten werden op de knieën bespeeld. De grotere exemplaren met de lagere noten werden tussen de benen gehouden. De viola da gamba (Italiaans voor ‘beenviool’) was het populairste en duurzaamste lid van de familie. Dit instrument leidde een dubbelleven − als basis voor veel barokensembles en als zelfstandig solo-instrument. Net als de rest van de gamba-familie, wordt het instrument bespeeld met een strijkstok (zoals een cello), is het befret (zoals een moderne gitaar) en zijn er zes of zeven snaren. Vanwege de vrij lage spanning op de snaren en de algehele lichtheid van de viola da gamba, is het een sterk resonerend instrument, dat direct reageert op de lichtste aanraking van de strijkstok. Met zijn kalme, pezige toon werd het instrument vaak gebruikt in intieme, emotionele contexten zoals begrafenissen, onder meer door J.S. Bach. Ook werd de viola da gamba veel bespeeld door amateurmusici, onder wie de 18e-eeuwse Engelse schilder Thomas Gainsborough.
