Gioachino Rossini

Biografie

Gioachino Rossini vergaarde in duizelingwekkend tempo internationale roem. De in 1792 te Pesaro, Italië geboren Rossini was de zoon van een stadstrompettist en een vocalist. Aanvankelijk ging hij in de leer bij een smid, maar op zijn veertiende werd zijn talent voor muziek beloond met een plekje in de Accademia delle Scienze dell'Istituto di Bologna. Op zijn achttiende kreeg hij zijn eerste compositieopdracht en in 1813 vestigde hij ook buiten Italië zijn reputatie met de opera’s Tancredi en het komische L'Italiana in Algeri. De jaren daarna zette hij zijn handtekening onder een ware vloedgolf aan operawerken, waaronder populaire meesterwerken als Il barbiere di Siviglia (1816), La Cenerentola (1816) en La gazza ladra (1817). In 1825 volgde een opera die het hoogtepunt van zijn carrière had moeten zijn: Guillaume Tell. Rossini schreef het vierdelige werk nadat hij een contract had gekregen van de Franse overheid, geleid door koning Karel X van Frankrijk. De ambitieuze opera was een groot succes in Parijs, maar de Julirevolutie van 1830 dwong de koning troonsafstand te doen, waarna Rossini in 1836 terugkeerde naar Italië. Daar raakte hij in een diepe depressie, en kwam de twee daaropvolgende decennia tot slechts één groot werk: Stabat Mater (1841). Als zeventiger begon Rossini weer driftig te componeren, wat leidde tot onder meer het indrukwekkende Petite Messe Solennelle (1863). Bij zijn overlijden in Parijs in 1868 werd hij alom geroemd als een komisch genie. In de loop der tijd is ook de waardering voor Rossini’s serieuze opera’s en sacrale werken toegenomen.