Richard Strauss

Richard Strauss, geboren te München in 1864, was het enige kind van één van de beste hoornspelers in Europa. Strauss was in eerste instantie geconditioneerd door de conservatieve muzikale voorkeuren van zijn vader, maar uiteindelijk rebelleerde hij en werd een gepassioneerde bewonderaar van Wagners radicale romantiek. Het symfonisch gedicht Don Juan (1888) initieerde een reeks briljante orkestrale werken van ongekende virtuositeit, die Strauss tot één van de leidende componisten en dirigenten van zijn tijdperk maakten. Strauss’ derde opera Salomé (1905) was zeer succesvol en hij volgde die snel op met het modernistische Elektra (1909). Na een verandering van aanpak in componeren leverde hij in 1911 het weelderige en lyrische Der Rosenkavalier af. Er volgden nog regelmatig opera’s van zijn hand, waaronder Die Frau ohne Schatten (1919) en Arabella (1933). Hoewel Strauss in 1935 een culturele functie in de nationaalsocialistische regering neerlegde, heeft zijn associatie met Hitler en diens ideologie zijn internationale reputatie nog decennialang aangetast. In de jaren voor zijn dood in 1949 componeerde Strauss nog een aantal opera-meesterwerken − Daphne (1938) en Capriccio (1942) − en kwam hij met een paar van zijn schitterendste muziekstukken tot dan toe, zoals Vier letzte Lieder voor sopraan en orkest in 1948.